Scan voor CodexCoëfficiënt
De haverkist
- Er was een boerendochter,
er was een boerenzoon.
Het meisje heette Trieneke
en de jongen heette Toon.
Het meisje heette Trieneke,
van troela troela troelala,
en de jongen heette Toon,
van zjoem! - En in de schuur gekomen
wist hij zijn werk te doen.
Hij wist haar daar te grijpen
en gaf haar daar een zoen.
- En in de schuur gekomen
bedachten zij een list.
Toen kropen ze tezamen
al in een haverkist.
- En door het harde stoten
en door de harde schok,
toen donderde het deksel
van de haverkist op slot.
- De vader, moe van 't werken,
kwam 's avonds laat naar huis.
Toen vond hij tot verbazing
geen meid of zoon in huis.
- De vader ging aan 't zoeken,
maar nergens vond hij wat,
en in de schuur gekomen,
toen dacht hij: "Wat is dat?"
- De vader opende de deksel,
wat zag hij tot zijn spijt,
een heel klein boerenkereltje
en een mollige boerenmeid.
- Ach vader wilt vergeven
want het is de laatste keer.
Nu kruip ik van mijn leven
in die haverkist niet meer.
- En negen maanden later
toen kwam er een kleine guit
en die had potverdomme
nog haver aan zijn snuit!
Auteursrechtinformatie over dit lied
