In ’t begin van ‘t nieuw semester
Zijn er veel activiteiten:
Rolling, cantus, quiz, TD,
Kroegentocht naar ‘t stamcafé

Academische kwartiertjes
Maken tijd voor heel wat biertjes
Alles wat men drinken kan:
Geef ons daar maar ‘t dubbele van.

In de week van ‘t nieuw semester
Valt er niet veel te studeren:
‘t Feesten zijn wij lang niet moe,
Alle boeken blijven toe.

Hef het glas op d’ Alma Mater
En op leven zonder kater,
Op de pot en pet en pint,
En op ‘t schoon studentenlint.

In het midden van ‘t semester
Blijft de rolder op de zwier gaan,
Toont zijn pink weer aan de toog:
“Nog een pint, mijn keel is droog.”

Als de volle glazen lonken,
Wordt er om het snelst gedronken:
Weer ad fundum eerste klas,
‘k Hoop dat het zijn laatste was.

Op het einde van ‘t semester
Wordt het toch tijd om te blokken.
Zo gezegd, dus zo gedaan:
Ik begin er morgen aan.

Testen, practica en scriptie,
Van die deadlines word ik tipsy,
Groepswerk, labo’s, nondedju,
Zij die sterven groeten u.

Voor ik naar de bib kan meegaan,
Krijg ik raad van een collega:
‘t Is een langeafstandsrit,
Stel het uit naar tweede zit.

Dit advies neem ik ter harte,
‘k Ben verlost van al mijn smarten.
Drinken wij nog duizend keer
Op de zorgeloze sfeer.

Plots zijn wij al half augustus,
Is studeren nog de moeite?
‘k Doe dat vak wel volgend jaar,
Breng die zomercantus maar!

‘t Lied is aan zijn eind gekomen,
Goede voornemens genomen.
Is het jaar alweer gedaan,
Starten we van vooraf aan.