Scan voor CodexCoëfficiënt
Het lied van den smid
-
Een smidje in zijn smisse,
Die zong den helen dag.
Zijn stemme klonk zo helder
Bij iedren hamerslag.
Hij zong zo blij van tokke, tokke tok.
Hij zong zo vrij van kloppe, kloppe, klop;
Het klonk zo lustig dan,
Het liedje van den zwarten man. -
Een meisken op haar kamer,
Die had dat lied gehoord;
Haar hartje ging aan ’t jagen
Bij smidjes aardig woord.
Het ging zo snel van tokke, tokke, tok;
Het ging zo fel van kloppe, kloppe, klop;
Het sloeg zo teder dan,
Het liedje van den zwarten man. -
“Och smidje van hierover,
Leer mij dat schone lied”.
“Lief meisje, ik zal ’t u leren.
Als gij mij geerne ziet.
Kom zing met mij van tokke, tokke tok.
Kom zing met mij van kloppe, kloppe, klop;
Wij zingen samen dan
Het liedje van den zwarten man”. -
Het meisken werd zijn vrouwtje
En hij haar “besten man”.
En kleine kleuters kwamen,
Die zongen mede dan.
Ze zongen blij van tokke, tokke tok;
Ze zongen vrij van kloppe, kloppe, klop;
Het klonk zo lustig dan,
Het liedje van den zwarten man.