Scan voor CodexCoëfficiënt
Die winter is verganghen
Ook wel: De winter is vergangen
- De winter is vergangen,
ik zie des meien schijn.
Ik zie die bloemkens hangen,
dies is mijn hart verblijd.
Zo ver aan genen dale,
daar is 't genoeglijk zijn,
daar zinget die nachtegale,
en zo menig woudvogelkijn.
- Ik wil de mei gaan houwen,
al in dat groene gras,
en schenken mijn boel die trouwe,
die mij de liefste was.
En bidden dat zij wil komen,
al voor haar vensterken staan,
ontvang de mei met bloemen,
hij is zo wel gedaan.
- En toen die zuiverlijke,
zijn reden had gehoord,
toen stond zijn treurentrijke,
met hem sprak zij een woord:
"Ik heb de mei ontvangen
met groter eerwaardigheid."
Hij kust haar aan haar wangen:
was dat niet eerbaarheid?
- Hij nam haar zonder treuren
al in zijn armkens blank.
De wachter op de muren
die hief op een liet en sanc:
"En is daar iemand inne,
die mag wel huiswaards gaan.
Ik zie de dag op dringen
al door die wolken klaar."
- "Och wachter op de muren,
hoe kwelt gij mij zo hard.
Ik lig in zware treuren,
mijn hert dat leide smart.
Dat doet die allerliefste
dat ik van haar scheiden moe.
Dat klaag ik God den Heren,
dat ik haar laten moet."
- "Adieu, mijn allerliefste,
adieu schoon bloemke fijn,
adieu schoon rozebloeme,
daar moet gescheiden zijn.
Tot dat ik weder kome,
die liefste zoudt gij zijn,
dat herte in mijn lijve
dat hoort, ja, altijd dijn."
Auteursrechtinformatie over dit lied
