Terug

Scan voor CodexCoëfficiënt

Het waren twee conincskinderen

Ook wel: De twee conincskinderen, Van twee conincskinderen

Pagina in liedboeken:  
  1. Het waren twee conincskinderen,
    sy hadden malcander soo lief.
    Sy conden byeen niet comen,
    het water was veel te diep.
    Wat deed sy? Sy stac op drie keersen,
    als savonds het dagelicht sonc.
    "Och liefste comt, swemter over!"
    Dat deed sconincs sone, was jonc.
  2. Dit sach daer een oude quene
    een al soo vilijnich vel.
    Sy ghinker dat licht uytblasen,
    doen smoorde die jonghe held.
    "Och moeder, mijn liefste moeder,
    mijn hoofdjen doet mijnder soo wee!
    Mocht icker een wijle gaen wandelen,
    gaen wandelen al langs de see!"
  3. "Och dochter, mijn liefste dochter,
    alleen en moogt ghy daer niet gaen,
    maer wect uwe joncste suster,
    laet die met u wandelen gaen."
    De moeder ginc naer de kerke,
    de dochter ginc haren ganc,
    tot sy er by twater een visscher,
    haers vaders visscher, vant.
  4. "Och visscher," soo sprac sy, "visscher,
    mijns vaders visscherkijn,
    ghy soudt er voor my eens visschen
    het sal u ghelonet sijn!"
    Hy smeet sijne netten int water,
    de loodekens ginghen te gront.
    Int corte was daer gevisschet
    sconincs sone, van jaren was jonc.
  5. Wat troc sy van haren hande?
    Een vingherlinc roode van goud.
    "Houd daer," seyde sy, "goede visscher,
    dees vingherlinc roode van goud!"
    Sy nam doen haer lief in haer armen,
    en custe hem aen sijnen mond.
    "Och, mondeken, cost ghy noch spreken!
    Och, herteken, waert ghy gesont!"
  6. Sy hielter haer lief in haer armen
    en spronc er met hem in de see.
    "Adieu," seyde sy, "schoone wereld,
    ghy sieter my nimmermeer.
    Adieu, o mijn vader en moeder,
    mijn vriendekens alle ghelijc.
    Adieu, mijne suster en broeder,
    ic vare naer themelrijc."

Auteursrechtinformatie over dit lied

Tekst verkregen via Leuvens Liedboek vzw
YouTube